Middeleeuwse kragen en een porseleinen glans

SOORTPASPOORT

'Egyptische tepelhoorn'

Namen Omdat hij geen Nederlandse naam heeft noem ik hem 'Egyptische tepelhoorn', de tumid moon snail, pear-shaped moon shell of white moon snail, Polinices tumidus (en of andere soorten).

Uiterlijk Egyptische tepelhoorn? Tja? Misschien kan ik hem toch beter WC-pot-slak omdat zijn huisje zo glimt als het porselein van een wc-pot, maar dat klinkt niet! Zeker niet voor een slak die indrukwekkend groter is dan zijn spierwitte glanzende slakkenhuisje doet vermoeden. Het huisje is in principe een rond gedraaide naar onderen toe (met het ouder en dikker worden van de slak) steeds breder geworden buis zodat die onderste winding wel 80% vomrt van het volume van het hele huisje!. Er lijkt bijna niks boven te zitten. Waar de opening van de buis (de mond van het huisje) tegen de weinige andere windingen aan ligt zien we (zie foto's) een karakteristieke knopvormige verdikking die daar het gat afdekt (de "navel" dat bij veel verwanten is). Verden zien we in de mondopening veelzeggend vaak niets (als het huisje leeg is) of enkel een donker bruinrood sluitplaatje (operculum). Want de slak zelf is, behalve groot en witachtig, vooral onzichtbaar: je ziet hem bijna nooit. Bij verstoring kan hij zich snel ingraven. Veel vaker zie je de slingers van in linten verkleefd en rond gedraaid zand met eieren er tussen.

Verwanten Tepelhoorns behoren gezamenlijk tot de Naticidae, een huisjesslakkenfamilie waarvan in onze Noordzee de glanzende tepelhoorn (tot 1 cm huisje) en de grotere gewone tepelhoorn (Euspira catena (tot 2 cm hoog, erg dik huisje) bekend zijn. In tropische wateren zijn er nog veel meer bekend. Sommige hebben meerkleurige huisjes met banden of vlekken.

Voorkomen Egyptische tepelhoorns leven vooral ondiep op zandbodems waar het warm is zo'n 27 graden (hoewel ik ook lees dat ze soms tot wel 50 meter diepte optreden).

Leefwijze & voortplanting Als de Egyptische tepelhoorn actief over de bodem rond kruipt bedekt zijn grote mantel het grootste deel van zijn slakkenhuis. Dat verklaart meteen ook waardoor deze zo mooi, glad en wit is. Hij wordt voortdurend 'opgepoetst'. De mantel kan zo groot zijn, en toch ook zo klein worden gemaakt dat de slak zich geheel in zijn huisje terug kan trekken, doordat de slak hem opvult met zeewater. Rond 'lopend' (schuifelend is een betere uitdrukking) over zijn typische buikvoet ploegt mantelvoet als een ploegschaar door het zand, ondertussen slijm afzettend en, op de geur afgaand, op jacht naar prooi, want tepelhoorns zijn roofdieren. Ze voeden zich met bodemorganismen (wormen e.d.) en andere weekdieren (slakken, schelpen).

De kragen met eieren (in het Engels sand / egg collar) wordt vaak gevonden op getijde vlakten, waar hij aanspoelde en wel vergeleken met middeleeuwse kragen Het is moeilijk precies te zien hoe de slak hem maakt uit een lint van met de voet met slijm verkleefd zand. Daarop worden de eieren op afgezet, tussen een nieuwe laag erboven, terwijl de slak ondertussen in een cirkel over het lint ronddraait en zo meerdere lagen boven elkaar aanbrengt. Zo kan een verse eierenkraag wel tussen de 100.000-500.000 eieren bevatten. De grootte van de slak is van invloed op de omvang van de kraag, het aantal eieren er in en de vruchtbaarheid er van, waarbij de het er het beste afbrengen. De temperatuur bepaalt hoe lang het duurt voor de larven uitkomen (dit kan wel 1,5 maand zijn) en zijn hun eerste levensfase vrijzwemmend in het plankton beginnen. Sommige soorten tepelhoorns leggen het hele jaar door eieren.

Relaties met ander leven Hoewel de nog planktonische larven van de slak nog wel gegeten worden door koraal, tweekleppigen e.a. zagen we al dat de volwassen slakken zelf actieve jagers zijn. Hun jachttechniek verschilt per prooi. Vaak boren ze een gaatje in de top nabij het scharnier van een schelp. Daartoe beschikken ze op hun voet over een knopachtige uitstulping die enzymen los laat om de schelpwand op te lossen. Deze bestaat uit onderling verbonden kristalletjes die door het enzym van elkaar losgeweekt worden. Zo wordt door chemische oplossing een gat 'geboord' (de los geraakte kristallen worden opgeslokt) tot het zo groot is dat de slak met zijn snuit naar binnen kan dringen om de zachte delen op te lossen en als het ware op te 'drinken'. In de schelpen laat dit gaatjes achter die karakteristiek kegelvormig zijn: breed van boven (buitenzijde), smaller binnen de schelp. Kleine prooien zoals fuikhoorntjes worden ook wel gestikt door ze met de grote slakkenvoet geheel te omsluiten. Naast rovers zijn het aaseters die hun neus niet ophalen voor dode vissen of schelpdieren. Onze eigen inheemse tepelhoorns komen op soortgelijke wijzen aan de kost. De grootste prooien, tweekleppige schelpen die veel groter kunnen zijn dan zij zelf (in de tropen zelfs jonge doopvontschelpen), worden vaak door de slak ondergraven zodat ze in de bodem in een leegte neervallen, onder het zand dreigen te stikken en darom hun kleppen wel moeten openen, waarop de tepelhoorn zijn prooi daar ongestoord op kan eten.

Bijzonderheden Volgens Debelius zijn de eierkragen die we in de Rode Zee zien die van P tumidus (huisje ca 3-4 cm lengte), en die slak zien we er inderdaad. Ook al zijn het meeste lege aangespoelde huisjes, niet de actieve dieren. Toch is het niet zeker dat alle eierkragen van deze soort want er zijn ook nauwverwante slakken die dergelijke kragen.

Tekst en foto's (tenzij anders vermeld) Harry Holsteijn