De meeste van ons zijn bekend met libellen (veelal groot, ogen tegen elkaar aan en met de vleugels in rust opzij wijzend) en met waterjuffers (kleiner en slanker, ogen ver uit elkaar en met de vleugels in rust doorgaans op de rug liggend). Daar is het nu ook weer de tijd van. Al weer enkele weken zien we ze rondvliegen. Maar veel minder bekend zijn de meeste van ons met hun leven tijdens hun jeugd in het water. Toch is het ook daar juist nu weer de tijd van. Tijdens het duiken kun je de jeugdstadia zomaar opeens ergens tegen komen. Niet eens meer altijd verborgen, zoals verschillende leven, maar nu ook actief over de bodem lopend in de richting van de oever of waterplanten. Want het is voor verschillende soorten, die soms al meerdere jaren in het water geleefd hebben, nu weer de tijd om het ruime sop te verlaten en het luchtruim te kiezen.
Onlangs was ik weer eens in de gelegenheid de geboorte (zo kun je dat gerust noemen) van een libel mee te maken. Eén van enkele nimfen die nota bene in een betonnen water put opgegroeid waren (op mijn werk). Dat is opmerkelijke leefplek voor een libel omdat we die put altijd tegen de winter leeg maken ten einde scheuren door bevriezing te voorkomen. Aanvankelijk was niet direct duidelijk welke libel het was maar gaandeweg bleken het platbuiken (Libellula depressa) te zijn. Dat lijkt ook logisch want zij hebben de reputatie bestand te zijn tegen invriezen en daardoor konden ze waarschijnlijk ook de kou en inderdaad het ijs in de laatste centimeters water in de put overleven.
Een mooie gelegenheid om nog eens te bekijken en te vertellen over hoe ze leven. Minstens een jaar, misschien al wel twee jaar, geleden moet het vrouwtje van de platbuik in de put neergestreken zijn om een deel van haar eieren af te zetten op of tussen de groene draadalgen (die voor ons vooral hinderlijk zijn omdat ze onze gieters verstoppen). Terwijl veel libellen hun eieren simpelweg droppen als ze boven het water vliegen zette zij ze keurig met de punt van haar achterlijf in het water af. Vaak zijn dat er dan vele bijeen maar dat alles hebben wij destijds nooit gezien. De stiekeme gluiperd! Daarop namen de eieren water op dat het dekseltje van het ei deed af springen zodat de jongen er uit konden komen. Maar dat gebeurde niet direct. Libellen vormen een al oeroude insectengroep en mede daardoor hebben ze een aantal bijzondere kenmerken. Eén daarvan is wel dat er niet gewoon “larven” uit de eieren komen maar nimfen of zelfs voornimfen (pronimfen). Dat wil zeggen nimfen die, behalve in een eischaal, ook nog eens in een extra vlies zitten, waar ze uit moeten kruipen voor ze eindelijk de waterbewoners kunnen worden die wij soms, op de bodem tegen komen. Bijvoorbeeld verscholen op de bodem tussen algen en onder opgetilde takken. Nooit gezien? Doe het maar eens, til maar een tak op die oppervlakkig op de bodem ligt. Ze zijn er heus niet onder elke tak maar waterjuffers en libellen nimfen blijken dan toch algemener dan je denkt. Waarom ik ze nimfen noem in plaats van larven volgt verder op vanzelf wel. Nu terug naar de platbuik nimfen.
Ik schreef het al, ze leven verborgen. Haren en doorns op hun lichaam helpen ze om zich met aangekleefd slib en algen verborgen te houden. Allemaal zijn ze jagers en onder hen valt de platbuik op door zijn kleine zijwaartse oogjes die passen bij zijn in het slib verborgen leven en die verraden dat ze meer tastjagers zijn dan oogjagers (i.t.t. vele andere zoals de glazenmakers die juist grote ogen hebben).
Ze bewegen bijna niet en wachten voornamelijk op onopmerkzaam naderende prooien die ze dan razendsnel vangen. Dat doen ze met het voor alle soorten waterjuffers en libellen karakteristieke, als een katapult naar voren uitschietende (in dit geval lepel-vormige) vangmasker dat onder hun kin een uit te stulpen tang vormt van twee grote ‘kaken’ (labiale palpen eigenlijk). Zelfs kleine visjes en jonge kikkers of salamanders grijpen ze er mee. En ook elkaar, wat maakt dat we zelfs niet bij benadering kunnen schatten hoeveel eieren het platbuik vrouwtje in de put gelegd zal hebben. Het kunnen er tientallen geweest maar we zagen er tot nu toe slechts drie nimfen. Gedurende hun lange verblijf in het bodemslib van de put zijn ze verschillende keren verveld (omdat hun harde beschermende huid niet elastisch is en mee groeit) en gingen ze na elke vervellingen meer op de toekomstige volwassen libel. Dat is waarom het geen larven zijn maar nimfen. Libellen en waterjuffers horen (net als eendagsvliegen en waterwantsen) tot de insecten die geen volledige gedaanteverwisseling door maken (die van eitje, larve, pop, volwassene) maar die een onvolledige gedaanteverwisseling kennen (dus eitje, nimf, volwassene).
De laatste gedaanteverwisseling van een insect is altijd de periode waarbinnen het dier in zijn laatste huid al zijn organen en lichaamsdelen om moet bouwen tot totaal nieuwe voor zijn volwassen leven (bijvoorbeeld de rups die in zijn pophuid vlinder wordt). De nimf van een libel moet dat ook, maar die kan dit doen zonder popstadium omdat hij van meet af aan al meer op de volwassen libel lijkt. En toch is die gedaanteverwisseling, ook voor nimfen van libellen, geen peuleschil! Je moet je maar eens voorstellen wat er voor nodig zou zijn om jou, als landdier, opeens voorgoed in een vis te veranderen: totaal andere zintuigen, een ander stelsel van ingewanden, ander bewegingsapparaat (ledematen), andere zintuigen, andere monddelen, gewijzigd ademhalingswijze… enzovoort. Toch doen ze het en juist dat is wat ze ons in deze tijd van het jaar laten zien.
Uitsluipen heet die laatste metamorfose ook wel. Ze eten niet meer, verschuilen zich niet langer maar zoeken actief naar een plek om het water uit te klimmen voor die laatste vervelling. Met het slib nog op hun rug lijken ze groot maar eenmaal boven het water droogt vaak een deel van het slib op en worden karakteristieke kenmerken zichtbaar zoals genoemde zijwaartse oogjes, de beharing en rugdoorns en hun beginselen van vleugels die als streepjes over de rug naar achteren steken. De foto’s laten het allemaal zien. Ook vallen nu twee vlekken op die achter de kop liggen, op het borststuk dat zich tussen kop en achterlijf bevindt. Dit zijn twee ademhalingsopeningen (spiraculae). Landinsecten hebben er daar veel meer maar kleinere van, doorgaans opzij in hun lichaam. Bij de platbuik zijn alleen die twee groot en goed te zien (er zijn er wel meer maar die zijn kleiner en liggen onopvallend tussen andere lichaamsdelen). Terwijl landinsecten door deze openingen ademen (gas uitwisselen) zijn die van onder water levende libellen nimfen dicht en pompen zij water via hun anus in de buizen (tracheeën) van hun ademhalingssysteem waarna inwendige kieuwen in een speciale kieuwkamer in hun achterlijf er de zuurstof uit halen. Ik noem het omdat je ook in de laatste gedaanteverwisseling terug gaat zien.
Met twee haakjes aan elk van hun pootuiteinden zet de nimf zich vast voor die laatste gedaanteverwisseling. In waterplanten kunnen de haakjes stevig binnendringen maar op het beton van de put lukt dat niet. Dat maakt de nimf nu nog kwetsbaar dan die gedaanteverwisseling dat ook zelf al doet want eigenlijk is dit een levensgevaarlijke gebeurtenis voor ze. Ga maar na: zwemmen hebben ze nooit gekund, met de poten vast zittend lukt lopen ook niet meer en nog zonder vleugels is ook wegvliegen onmogelijk. Ze zijn nu volkomen weerloos en elke verstoring en aanval nu zou zeker fataal aflopen.
Na een klein uur splijt de huid van de nimf op de rug open. Langzaam richt de libel zich op, rekt ze zich uit (al snel vraag je je af hoe ze er ooit in de nimfehuid paste!) en hangt ze achterover uit de lege huid om zich, net wanneer ze er uit lijkt te vallen, met haar buik naar de plant (hier de betonnen putwand) te keren en even bij te komen. Ook al lijkt het een beetje op een kind dat simpel uit een speeloverall stapt en die aan de voeten laat liggen, zulke vervellingen zijn zeer ingrijpende gebeurtenissen. Dat zie je al zodra de vervelling begint en ontdekt dat zelfs de inwendige wanden van de tracheebuizen achter genoemde spiraculae vervangen worden en nu als gespannen (of tenslotte gekrulde) witte draden langs het lichaam liggen.
Na wat rusten begint de libel vervolgens bloed in zijn verfrommelde vleugelvodden te persen die zich daarop strekken. Je ziet de aderen in de vleugels de geelgroene kleur van het vocht aannemen. En door lucht in het lichaam te pompen vergroot en verstevigt ze ook haar achterlijf. Inmiddels is aan de kleur daarvan nu inderdaad te herkennen dat we te doen hebben met een platbuik vrouwtje (het mannetje heeft een blauwachtig achterlijf). Tenslotte moet dan alle bloed weer onttrokken worden aan de vleugels, en ook de lucht aan het achterlijf, worden, om allen uit te laten harden. Aan het nu langzaam aan donker worden van de aderen en het kleuren van vleugels en lichaam zie je het verhardingsproces zich voor je ogen voltrekken. Maar nog steeds laat de libel haar vier vleugels vanaf haar neer hangen. Al die tijd waren ze zwaar en slap, boterzacht. Pas als ze droog en uitgehard zijn legt ze ze voor het eerst plat in de karakteristieke houding van de meeste libellen, dat wil zeggen de achter- en voorvleugels boven elkaar en zowel opzij van, als haaks op, het lichaam. Dan kan ze voor het eerst vliegen (maar vaak moet ze nadien nog verder uitkleuren).
De libel van deze fotoreeks begon rond 9.00 uur ’s ochtends aan haar gedaanteverwisseling (de huid scheurde open rond 9.20) en vloog pas rond het middaguur weg (helaas vlak voor ik een foto met uitgespreide vleugels van haar kon maken. Daarom vind je in de plaats daarvan de foto van een ander platbuik vrouwtje dat later (28 mei) in dezelfde put uit sloop, inmiddels als de 4e (en er is ook al een 5e uit gekomen). De volwassen dieren leven veel korter dan de nimfen in het water geleefd hebben. Zo is de libel nu eventjes een landdier en, meer nog, een lucht-acrobaat.
Uiteraard was de totale fotoreeks aanzienlijk groter (30+) maar was het niet haalbaar ze allemaal te plaatsen. Alle foto’s zijn zonder flits en uit de hand gemaakt met een camera die klein genoeg is om hem altijd bij me te kunnen hebben dragen.
Harry Holsteijn
Mooi verhaal en een mooie fotoserie, Harry. Ik heb weer een hoop geleerd vandaag.