Rare jongens die schaatsenrijders?
Als duikers zoeken we het altijd in de diepte. Niet dan? Nou ja, in de relatieve diepte tenminste, want om leuke dingen te zien hoeven we echt niet naar 30 en nog vele meters meer. Maar het oppervlak laten we zo snel mogelijk achter ons. Daar gaat het ons niet om, wij willen zien wat daaronder te zien is. Wel nu wil ik even met diegewoonte breken. En als jij verder leest jij kennelijk ook. Ik wil nu eens kijken naar hen die zich met grote schreden uit de voeten maken wanneer wij onze dieptes op willen zoeken. Naar schaatsenrijders. Die insecten die, soms in grote getale, over het wateroppervlak scheren. Nee schaatsen, nou ja...?
Met hun wijd uitstaande poten kunnen ze nog best groot worden vrij maar toch vallen ze de meeste onder ons amper op. De reden dat ik er nu toch naar kijken wil ligt in een min of meer bijzondere waarneming aan een van hen onder water. Een klein beetje diepte zoeken we dus toch nog wel op. Ja, we zijn tenslotte duikliefhebbers.
In verband met rugklachten (en de recente tropische temperaturen) snorkelde ik onlangs zonder duikfles in Meerstad maar uiteraard wel met camera. En daar zag ik daar, op een diepte van zeg 40 cm (wat toch diep is voor een insect met een lijfje van maximaal een flinke cm) een schaatsenrijder die met ver naar onder en boven uitgestrekte poten als een wandornament vastgeplakt leek op een lisdodde steel. Dat is raar. Dat zijn we niet gewend van een schaatsenrijder. Was hij dood? Was het dan misschien geen schaatsenrijder? Of zijn het onvoorzien “rare jongens, die schaatsenrijders”?
Mijn eerste antwoord moet zijn dat dit geen jongen was en al helemaal geen rare, want het was een eieren afzettend vrouwtje. Gelukkig maar dat ik er foto’s van maakte, die me dat achteraf lieten zien, want in het matig heldere, geel aandoende water was het bijna niet te zien. Een oranjegeel rijtje afgeplatte, langgerekt ovaalvormige eitjes. Voortplanting door het afzetten van eieren is natuurlijk niets bijzonders, het bijzondere is enkel dat we dat heel soms kunnen zien gebeuren. En ook een beetje bijzonder is het moment waarop ze het deed want meestal doen ze dit eerder in het jaar, kort nadat ze rond april of mei uit winterrust tevoorschijn zijn gekomen (en normaal geheel buiten onze waarneming). Die winterrust doen ze op het land en soms in de grond; ik heb er wel eens eentje in de tuin opgespit.
Schaatsenrijders behoren tot de wantsen en in dit geval de waterwantsen. Dat betekent dat hun ontwikkeling zoals die van alle insecten gepaard gaat met een metamorfose (gedaanteverwisseling) waar eieren een doodgewoon onderdeel van zijn, maar omdat we ze bijna alleen boven water zien vergeet je dat bijna. In dit geval gaat hem om een gedaanteverwisseling waarin de eieren larven voortbrengen die bij elke vervelling al snel steeds meer op het volwassen dier gaan lijken en zonder ruststadium in een pop, cocon (of een variatie daarop) volwassen worden. Het is een onvolledige gedaanteverwisseling i.t.t. die van bijen, kevers en vlinders om enkele te noemen. Dit verklaart meteen waardoor ze al snel lijken op de volwassen dieren, terwijl de jeugdstadia van insecten met een volledige gedaanteverwisseling nooit op hun ouders lijken (en soms zelfs letterlijk nergens op lijken). De jeugdvormen van schaatsenrijders heten daarom dan ook geen larven maar nimfen (een formaliteit die weinig gevolgd wordt).
Na ongeveer twee week tevoorschijn gekomen uit de eitjes leven de nimfen direct aan het wateroppervlak. In hun eerste stadium (instar op zijn Engels) zijn ze natuurlijk erg klein maar voor wie goed kijkt vallen ze toch op, doordat zich tussen het kruis van hun (relatief) lange middelste en achterste pootpaar alleen een kop en borst lijkt te bevinden. Meer is het nog niet. Alsof het achterlijf weggeknipt is. Het achterlijfje is nog minimaal ontwikkeld en wordt na elke vervelling langer, de poten natuurlijk ook. In ongeveer een maand volgen 5 vervellingen, de laatste, brengt volwassenheid en geslachtsrijpheid. Gaandeweg zie je ze dan ook met hun vleugels op de rug die meteen, als je oplet, weer iets bijzonders kunnen laten zien. Zo zijn er dieren met halflange vleugels en met vleugels die de hele lichaamslengte bedekken. Kijk zelf maar. De dieren met goed ontwikkelde vleugels kunnen ook vliegen. Die verschillen in vleugelontwikkeling zijn deels erfelijk maar ontstaan ook mede afhankelijk van de temperaturen. Daarnaast geldt nog dat je ook onder volwassen een flink grootte verschil kunt waarnemen. Dat is sekse bepaald. Let maar op, zie je een paar, dan draagt het grote vrouwtje (onder) het mannetje met haar mee. Zij heeft zich aan hem gewonnen gegeven. Het kleine mannetje heeft haar met karakteristieke watertrillingen naar zich toe gelokt, in zijn tegen andere mannetjes beschermde territorium, besprongen en na een rituele worsteling heeft ze hem geaccepteerd.
Tenslotte volwassen lijken ze maar vier goed ontwikkelde poten te hebben. Dat is niet voor niks, want elk paar heeft een eigen betekenis. Behalve razendsnel lopen kunnen ze ook springen. Die bewegingen maken ze met hun middelste pootpaar, terwijl het achterste paar als roer op het water ligt en de richting bepaalt. Het voorste paar, tenslotte, hangt voorover gebogen nabij het oppervlak en is gespecialiseerd om het voedsel, de prooi, te grijpen. Want zo klein als ze zijn zijn ze toch eigenlijk roofzuchtige wolven. Goede ogen nemen prooien waar, variërend van insecten op het water tot soms gevaarlijk ondiep zwemmende vislarfjes en muggenpoppen. Met de korte poten worden ze stevig vastgehouden en met hun onder de kop weg gebogen steeksnuit uitgezogen. Genadeloos. Helemaal gespecialiseerd zijn ze in het opzoeken van drenkelingen. De lange poten, zowel het middelste als achterste paar, voelen de waterrimpels van de drenkeling waarop ze die in een paar flinke stappen of hoge sprongen (want die maken ze ook) tegemoet rennen en grijpen. Soms zie je ze met een hele kluit bijeen op een grote prooi maar meestal eten ze solitair. Comfortabel aan het wateroppervlak (tot een vis ze van onderaf ontdekt en twee in een te pakken neemt). Nee, ze verlenen bepaald geen reddingsdiensten.
Hoe het nu komt dat ze op het kunnen lopen heeft zowel te maken met de natuurkundige eigenschap van water een dicht oppervlak te vormen (de moleculen houden a.h.w. elkaar vast) als met hun uiterlijk, de grijsbruine kleur van de hele fijne beharing op hun lichaam die lucht vast houdt en die maakt dat ze niet makkelijk onder kunnen komen. In het bijzonder zijnde topjes van de poten voorzien van zulke (ik noem het) microharen die elk nog weer microscopische structuren bezitten die lucht vasthouden. Zo zijn ze als het water hydrofoob, water afstotend. Maar dat werkt alleen op schoon water. Een paar druppels olie er op (niet doen hoor!) of andere chemische vervuiling dan kunnen ze net zo gemakkelijk verdrinken als andere insecten omdat dit de oppervlaktespanning (het ‘kleefvermogen’ van de watermoleculen) doorbreekt. Ze zijn dus eigenlijk ook een teken van (redelijk) schoon water.