De zomer is de tijd van zon, warmte en vakantie. Dus ook van af en toe eens een duik verder weg, in een ‘vreemd’ water. Dan kunnen we opeens ook kwallen tegen komen die je ‘normaal’ alleen in zout water zou verwachten. Onder andere in de Wythemener plas en verschillende plassen rond Amsterdam, Rotterdam. Zoetwaterkwalletjes (Craspedacusta sowerbii), zoals we die bij ons nooit zien (tenminste, ik zag ze nog nooit in het noorden). Toegegeven, als je ze vergelijkt met die bakbeesten van zeepaddenstoelen uit ons zoute water, dan zijn het snotjes van niks, maar dat ze in het zoete water leven alleen al maakt ze wel degelijk spectaculair (vind ik) en daarom best een betere blik waard.
Zelf ken ik ze (sinds kort) vooral van de Berendonck bij Nijmegen, waar ik er mijn eerste foto’s van maakte. Die laten nog wel te wensen over maar voor eerst moeten we het er maar even mee doen
Hoewel niet dik en slechts ongeveer zo groot als een twee euro munt, vallen de bijna geheel doorschijnend kwalletjes nog best op wanneer ze hun trage zwevende ballet in het water opvoeren. Ze zwemmen met samentrekkende bewegingen van het scherm die hun vorm in plaats van rond soms opvallend vierkant maakt. Je kijkt bijna door het scherm heen maar aan de rand ervan zie je de wat dikkere tentakels. Honderden zijn het, variërend in lengte en dikte, en ribbelig van de kapsels met netelcellen die kleine prooien kunnen verdoven of doden. Meer naar het midden zie je vier, in een kruis geplaatste, geslachtsklieren en daar precies tussen in de uitstekende mond’buis‘ of maagsteel (manubrium), alles in contrasterende grijs- of groenwitte tinten. Bovendien ziet wie heel goed kijkt ook nog dat deze kleine kwalletjes onder in hun scherm een typerend vlies hebben dat het holle scherm gedeeltelijk langs de rand afsluit. Dat is het velum dat helpt bij het zwemmen en dat typerend is voor de poliepkwallen (Hydrozoa) en dat maakt dat zij geen directe verwanten zijn van de genoemde grotere zoutwaterkwallen (Scyphozoa) die dit vlies niet hebben.
Terwijl de kwal zich langzaam in de diepte laat zakken, of zich juist omhoog werkt, hangen de tentakels vaak naar beneden of steken ze boven het scherm omhoog, als juichende armpjes.
Het bijzondere van kwallen, zowel deze als de zoutwaterkwallen, is dat ze een wisseling in generaties ondergaan die gepaard gaat met een sterke wisseling in hun uiterlijk. De kwal (meduse) die we zien is het vrij zwemmende, zich seksueel voortplantende product van een voor ons duikers vrijwel onvindbare, in kolonies op de bodem of op planten levende, poliep. Dat is de tweede, de andere generatie, degene die zich door knopvorming aseksueel voortplant. Kenmerkend voor de poliepkwalletjes (Hydrozoa) en in tegenstelling tot de grotere zoutwater schijfkwallen is juist dat hun poliepen meestal vrij groot en goed herkenbaar zijn (we kennen ze in zout water bijvoorbeeld als de struikachtige zeedraden, zeecipres, zeerasp e.a.). Maar deze soort is daar een uitzondering op. Je kunt je zijn poliep voorstellen als een gewone zoetwaterpoliep maar dan ongesteeld, hoogstens 2 mm lang en voorzien van slechts ultrakorte stompjes als tentakeltjes. In de winter rusten de poliepenkolonies in een samengetrokken vorm (podocyst) die in het warme seizoen weer uitgroeit tot een kolonie. Die laat knopjes (frustulae) los die nabij tot nieuwe poliepen uitgroeien. Bovendien laat de kolonie vanaf de zomer ook de, eerst nog heel kleine, kwalletjes los die zelfstandig van de takjes weg zwemmen. Zij zijn de mannelijke of vrouwelijke exemplaren die zich vervolgens geslachtelijk kunnen voortplanten. Maar dan moeten beide seksen elkaar wel ontmoeten en dat is niet in alle van onze zoete wateren vanzelfsprekend omdat de kwal eigenlijk een exoot is. Niet zelden zijn er daardoor alleen maar de vrouwelijke of mannelijke aanwezig. Zijn ze er wel beiden dan ontwikkelen de bevruchte eieren zich tot larven (planulae) die zich ergens vastzetten en daar tot nieuwe poliepenkolonies uitgroeien.
Van oorsprong stammen de zoetwaterkwallen van de Yangtze rivier in China maar inmiddels heeft de soort zich over alle continenten verspreid. Zo werden de eerste exemplaren in Europa gevonden in 1880, in het grote waterlelie bassin in de Kew gardens bij London. Nadat ze zich eerder al tot in Brazilie verbreid hadden, moeten ze daar terecht gekomen zijn toen daar de grote reuzenwaterlelie in het speciaal hiervoor gebouwde waterlily house geplant werd. Aangenomen wordt wel dat de kwal zich juist vanuit het poliepenstadium, vast zittend op planten en klevend op vogelpoten, optimaal verspreidde, waarna de mens, met al zijn scheepvaartverkeer, visserij, aquariumhandel en andere activiteiten en bewegingen, ze nog veel verder verbreidde. De eerste Nederlandse waarnemingen zijn in 1930 gedaan in de Maas en de Reeuwijkse plassen. Maar voor zover we nu weten heeft het exotische optreden van de kwal in den vreemde geen grote ecologische gevolgen.
Zoals op grond van hun geringe formaat al te verwachten was, voeden deze kwallen zich vooral met klein, hoogstens tot twee milimeter groot, plankton dat ze vangen terwijl ze met uitgestrekte tentakels hun zwevende dans door het water opvoeren. De tentakels verdoven / doden de prooi en geven die door aan de centrale maagsteel die de voeding verdeelt via de vier in een kruis over het scherm lopende kanalen en een ringkanaal rondom in het scherm. De netelcellen zijn niet sterk genoeg om ook ons te steken (dit overigens i.t.t. die van de verwante, eveneens vrij kleine, kruiskwal Gonionemus vertens, die we wel in Zeeland zien. Ook mooi hoor! Zolang je hem maar niet aan raakt!).
Voor de verschijning van de kwallen zijn vrij zachte winters nodig en hoge watertemperaturen (vanaf 20 graden lees ik op het internet) in de zomer. Op het internet beschrijven verschillende bronnen de kwallen als zeldzaam maar dat lijkt iets overdreven en zal onder invloed van de huidige klimaatontwikkeling de komende jaren zeker steeds minder het geval zijn. In plaats van zeldzaam is het optreden van de kwallen (nu nog) wel erg onregelmatig. Zo zijn er plekken waar de kwallen het ene jaar wel optreden maar dan het volgende jaar (of meerdere jaren achtereen) weer niet. Bovendien kan hun optreden zowel massaal als heel beperkt zijn. In principe zijn ze aan te treffen in zeer uiteenlopende meestal stilstaande tot ook wel traag stromende wateren: meren, vijvers, poelen, afgravingen, kanalen en zelfs rustige delen van rivieren.
Op de site Kwallenrader worden waarnemingen beschreven van enkele wel 15cm (Grote rietplas Emmen) en zelfs 20cm (Galgeven, Oisterwijk) grote exemplaren maar die waarnemingen, mogen we, ook al was het in zoet water, met een flinke korrel zout nemen. Misschien waren dat wel voorbij drijvende boterhamzakjes. Of misschien verwarden deze waarnemers de millimeters met centimeters omdat onder water immers alles groter lijkt.
Harry Holsteijn
Mooi en interessant verhaal Harry. In de media heb ik gelezen dat deze zomer zoetwaterkwallen zijn
waargenomen. Alleen kom ik vaak niet verder dan alleen koppensnellen. Leuk dat ik nu ook meer achtergrond kennis heb.