Wanneer in het voorjaar aan onze kust het water tot rond de tien graden opgewarmd is, de sepia's en pijlinktvissen paaien en hun eieren afzetten, is dat voor menige duiker een hoogtepunt in het duikseizoen. Voor mij is dat niet anders. Terwijl de pijlinktvissen vaak uiterst schuw zijn, laten de sepia’s, druk bezig met elkaar, zich vaak goed benaderen. Met snelle kleurwisselingen en actieve uitvallen vechten vaak meerdere mannetjes om een enkel vrouwtje dat ondertussen met grote precisie een voor een haar eieren al aan het afzetten is. Het is aandoenlijk om te zien en met hun grote ogen en nu vaak trage bewegingen hebben de dieren een grote aantrekkingskracht. Veel duikers, weet ik, kunnen de verleiding amper (of soms helemaal niet) weerstaan de dieren nu eens aan te raken. Te voelen aan hun huid die er zo rubberachtig uit ziet. Hoewel ik het zelf nooit gedaan heb weet ik van anderen dat ze dat nu zelfs een beetje lijken toe te laten. Misschien om hoe dan ook bijeen te blijven. Of omdat ze, in alle opwinding, amper onderscheid maken tussen een strelende tentakel of een slechts nieuwsgierige strelende vinger die geen kwaad in de zin heeft. Ik kan de verleiding begrijpen maar ook weerstaan (heb er nog nooit aan toegegeven en zal dat ook niet doen). Onlangs echter was ik op een congres voor biologie-onderwijs waar ik de sepia voor het eerst op een heel andere manier onder ogen kreeg. Een dood exemplaar van de vishandel, bedoeld voor consumptie, maar in dit geval meer voor een kans de dieren van nabij te zien en te onderzoeken. De workshops op deze biologie-conferentie zijn vooral bedoeld ter inspiratie en soms ook als voorbeeldlessen en voorbeeld materialen voor leerkrachten die in dit geval, in tegenstelling tot duikers, niet in relatief nauw contact staan met de zeekat. Die hem amper kennen, zeker niet weten hoe hij leeft en in elkaar zit. Ik zie te veel moois in een sepia om er ooit een te willen doden of zelfs kopen (want dan is hij toch voor mij gedood) maar nu, nu hij al dood was en er daarvoor op tafel lag, was dit toch de kans er aan te voelen en zelfs te bekijken hoe de sepia er van binnen uit ziet. Want dat was de bedoeling, het was, voor wie dat durfde, een anatomische snijworkshop. En die kans heb ik met beide handen aangegrepen.
Terwijl de workshop leider een pijlinktvis onder handen nam, heb ik mij enthousiast op de dode sepia gestort. Van beide weet ik in grote lijnen wel hoe ze in elkaar zitten maar nu had ik voor het eerst de unieke kans, niet alleen om zonder ze verstoren aan hun zachte rubberachtige huid te voelen, maar, meer nog, ook om de papegaai-achtige snavels van beide te zien, hun schilden, kieuwen en andere details. Details waarvan ik het bestaan wel weet maar die ik nooit in hun lichaam zag.
Het geval wilde dat ‘mijn’ sepia, wellicht van de stress van de vangst, zijn inktzak al voor zijn sterven leeg had gespoten, zodat het moeilijk was hem netjes open te snijden (en zelf schoon te blijven). Maar dat heeft me niet weerhouden en ondertussen, mijn inktzwarte handen afvegend aan meters keukenrol, fotografeerde ik wat ik zag zodat ik het nu ook hier kan laten zien. Die inkt, dàt is pas echt zwart. Sepia en pijlinktvis hebben allebei 10 tentakels. Twee daarvan zijn vangtentakels die extra lang zijn (maar telescopisch, met andere woorden, ze kunnen ook onopvallend tussen de achtere kortere teruggetrokken zijn). De zuignappen erop verschillen aanzienlijk in grootte.
Beide zijn vleeseter die met scherpe papegaaiensnavel achtige kaken van hoorn (keratine) hun prooien in stukken bijten, hetzij garnalen, krabben of onoplettende vissen. Hierboven zie je de snavel van de sepia.
Om zich te verplaatsen zwemmen ze niet enkel met een vinzoom langs het lichaam (bij de sepia rondom, bij de pijlinktvis achterop) maar gebruiken ze ook de straalaandrijving van uit een, zeg maar onder de kop gelegen, buis (sipho), die ze achterwaarts stuwt. Enerzijds om dan de rest van het lichaam krom of niet in elkaar te laten drukken door de weerstand van het water achter ze en anderzijds (althans bij de sepia) om er als een duiker met een trimvest het drijfvermogen mee te regelen, bevindt zich daarom aan de rugzijde in het lichaam een schild. Dat schild kennen we van sepia als het zeeschuim dat dikwijls aanspoelt op het strand en in vogelkooien wordt gehangen (om de vogels er hun snavels aan te doen scherpen). Van de pijlinktvis zie je het bijna nooit, omdat het daar slechts een langwerpig en doorzichtig plastic-achtig ‘zwaard’ is (“gladius” genoemd), dat niet drijft en dus ook niet aanspoelt. Tijdens een duik bij Lighthouse reef in Dahab (28-2-2001) vonden Bert en ik er een keer één van een forse pijlinktvis, nl bijna 30cm lengte, waarvan ik bijgaande tekening (onder rechts) maakte.
Voortdurend pompen beide dieren water hun lichaam in over de kieuwen die je hieronder ziet als een soort kromme zaagtanden.
Toch wel bijzonder om beide een keer zo te ontmoeten